Erkenningscriteria opleidingen Relatie- en Gezinstherapie | BVRGS - Belgische Vereniging voor Relatietherapie Gezinstherapie en Systeemcounseling

Belgische Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie en Systeemcounseling
Afbeelding

Erkenningscriteria opleidingen Relatie- en Gezinstherapie

Erkenningscriteria en procedure voor opleidingen relatie en gezinstherapie

Sectie A: Voorwaarden.

Om erkend te worden door BVRGS zullen de opleidingen aan volgende voorwaarden voldoen:

Art 1:
De opleiding omvat 500 contacturen en is gespreid over vier jaar.

Art 2:
Minstens 50%van de contacturen worden verzorgd via door BVRGS erkende opleiders.

Art 3:
De opleiding in de relatie en gezinstherapie en systeeminterventie bouwt verder op de voorafgaande klinische ervaring en kennis van de opleidelingen. De opleidelingen beschikken minstens over een basisdiploma op bachelor niveau in de menswetenschappen. De erkenningscriteria voor leden van de BVRGS dienen hierbij tot aanbeveling.

Art 4:
De 500 opleidingsuren worden op evenwichtige wijze verdeeld tussen theoretisch-technische delen, supervisie, leertherapeutische reflecties en persoonlijk werk.

Art 5:
Het praktijk gedeelte reikt de deelnemers relationele vaardigheden aan die noodzakelijk zijn om te kunnen functioneren als Systemische RGT therapeut. Hiervoor zal het programma minstens aandacht besteden aan:
1. Aanleren van vaardigheden
2. Het onder supervisie voorleggen van eigen therapeutisch werk van de opleideling. De supervisie zal minimaal een voldoende aantal uren life supervisie of supervisie op basis van opgenomen materiaal bevatten. (zie art.7.)

Art 6:
De totale tijd die aan het praktijk gedeelte (oefenen van vaardigheden en supervisie) besteed wordt bedraagt minimaal 50% van de opleiding.

Art 7:
Supervisie en life supervisie maakt minimaal 33% van de opleidingstijd uit.

Art 8:
Het theoretische programma is dusdanig opgebouwd dat de basisconcepten, nodig voor een systemische relatie en gezinstherapie, begrepen en toegepast kunnen worden.
Volgende onderwerpen moeten op voldoende wijze aan bod komen:

  • Principes van de systeemtheorie.
  • Theorie van de levenscyclus van het individu en van het gezin.
  • Verschillen gezinsvormen en sociale systemen.
  • Psychopathologie, en een systemische kijk op psychopathologie.
  • Modellen van gezins- en relatietherapie.
  • Een systemische kijk op verschillende contexten waar therapie kan plaatsvinden.
  • Modellen van verandering.
  • Filosofische beschouwingen over verandering en stabiliteit.
  • Onderzoek en de wetenschappelijk onderbouwing van de therapie.
  • Ethische, deontologische en therapeutische houdingen en vragen.

Art 9:
Persoonlijk werk:

  • Een belangrijk onderdeel van de opleiding zal aandacht besteden aan het onderkennen en beheren van de persoonlijke betrokkenheid van de opleidelingen in het therapeutische proces.
  • De opleiding zal gericht zijn op het vergroten van het vermogen tot contextuele reflectie en zelfreflectie van de opleidelingen.
  • Aspecten van persoonlijke stijl, eigen geschiedenis en positionering vormen een belangrijk deel van het supervisie en leerproces. 

Sectie B: Lidmaatschap van BVRGS voor afgestudeerden.

Art 10:
Het volgen van een erkende opleiding geeft enkel recht op lidmaatschap indien de student ook ten persoonlijke titel voldoet aan de door BVRGS gestelde voorwaarden tot lidmaatschap.

Art 11:
De opleidingsinstituten zijn gerechtigd studenten te aanvaarden die niet voldoen aan persoonlijke voorwaarden tot erkenning van BVRGS, doch zij nemen de verantwoordelijkheid om de student bij aanvang van de opleiding in te lichten over deze discrepantie.

Art 12:
De opleidingsinstituten zullen van hun studenten een minimale therapeutisch ervaring (relevante praktijk) vereisen gedurende de duur van de opleiding. De erkenningcriteria van de BVRGS i.v.m. het voeren van een psychotherapeutische praktijk zijn hierbij een richtlijn.

Sectie C: Duur van de erkenning.

Art 13:
De erkenning wordt vanaf 01/01/2012 gegeven voor een periode van 8 jaar.

Art 14:
De opleidingen die op 31/12/2011 erkend en actief zijn krijgen deze erkenning een eerste maal automatisch voor vier jaar.

Art 15:
De achtjarige erkenning kan bij aangetoonde tekorten leiden tot een nieuwe evaluatie.

Art 16:
Deze evaluatie kan leiden tot een vraag om het vermoeden van tekorten te weerleggen op vraag van BVRGS. Bij in gebreke blijven kan de erkenning door BVRGS worden herroepen.

Sectie D: Titeldrager van de erkenning.

Art 17:
De erkenning wordt verleend aan een constellatie bestaande uit een opleidingsinstituut en een groep van erkende opleiders die samen 50% van de contacturen verzorgen. Deze constellatie veronderstelt dat enerzijds opleiders hun persoonlijke kennis en vaardigheid als opleider voortdurend bijscholen en anderzijds dat opleidingsinstituten investeren in de kwaliteit van de opleiding (het nodige materiaal en middelen ter beschikking stellen) en de bijscholing en navorming van de opleiders.

Art 18:
Bij verandering van inrichtende organisatie moet een nieuwe aanvraag voor erkenning  bij de BVRGS voorgelegd worden.

Art 19:
Bij het uitstappen van een of meer van de erkende opleiders dient een nieuwe aanvraag tot erkenning te worden ingediend. 

Sectie E: Aanvraag tot erkenning.

Art 20:
Een aanvrager dient zijn aanvraag schriftelijk (e-mail) in te dienen via het secretariaat van BVRGS.

Art 21:
De aanvraag zal vergezeld zijn van de nodige documenten om aan te tonen dat voldaan wordt aan de erkenningvoorwaarden.
De aanvraag omvat:

  • Beschrijving van de organisatie die de opleiding inricht.
  • Een curriculum van de opleiders (klinische en didactische ervaring,therapeutische opleiding(en) en erkenningen ).
  • De verantwoordelijkheden van de verschillende opleiders m.b.t. de inhoudelijke organisatie van de opleiding (welke onderdelen geeft men, wie is hoofdverantwoordelijk, welke taak verdelingen?....etc.)
  • De systeemtherapeutische visie en doelstelling van de opleiding.
  • Een beschrijving van selectiecriteria en selectieprocedure.
  • De criteria die gehanteerd worden voor het bepalen van de ‘relevante praktijk’.
  • Een beschrijving van de opleidingsopbouw en de samenhang tussen de verschillende onderdelen van de opleiding (zie bovenstaande art.). Aangevuld met wie specifieke opleidingsonderdelen verzorgt en in welke hoedanigheid (bv gastdocent, hoofdopleider, medeopleider…).
  • Schematisch overzicht van de opleiding, per jaar op één A4 pagina met daarop in kolommen:
    • nummer van de dag | opleider(s) | behandeld onderwerp of thema | begin en eindtijd | aantal contacturen (1 uur middagpauze is geen contactuur) |
    • De maximale groepsgrootte.
    • Een beschrijving van de wijze waarop wordt geëvalueerd. Dit betreft evaluaties van de opleiding zelf, maar ook de evaluatie van het leerproces van opleidelingen.
    • De eindtermen van de opleiding.

Art 22:
De aanvraag zal onderwerp zijn van een bespreking in een commissie en voorgelegd worden aan de RvB. Het is de RvB die de finale beslissing neemt.

Art 23:
De RvB zal binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag een antwoord verlenen.

Art 24:
Deze tijd kan verlengd worden indien de RvB bijkomende vragen heeft voor de aanvrager.

Art 25:
Bij goedkeuring wordt de erkenning verleend vanaf de datum van inzenden van de aanvraag.

Sectie F: Aanvraag tot vervolg erkenning na verloop van de achtjarige erkenning.

Art 26:
De constellatie van opleidingsinstituut en groep van erkende opleiders neemt zelf het initiatief tot de aanvraag en dient daarvoor een geactualiseerd dossier in. Zij worden eveneens door de BVRGS daartoe uitgenodigd. Dit dossier dient te beantwoorden aan de op het ogenblik van de nieuwe aanvraag geldende voorwaarden.

Sectie G: Aanvraag tot vervolgerkenning in een andere constellatie.

Art 27:
Een aanvraag tot vervolgerkenning volgt een eigen procedure.

Art 28:
Indien dezelfde groep opleiders inhoudelijk dezelfde opleiding aanbiedt onder de auspiciën van een andere organisatie dan zijn er volgende mogelijkheden:

  • Indien het oude opleidingsinstituut ophoudt te bestaan dient aangetoond te worden dat de overgang van de studenten op deontologisch correcte wijze geregeld is, en dat de nieuwe organisatie over voldoende basis beschikt om de opleiding minstens vier jaar te organiseren.
  • Indien het oude opleidingsinstituut blijft functioneren dient aangetoond dat zij de opleiding niet verder kan of wil verzorgen.

Art 29:
In geval van betwisting tussen de groep opleiders en het oude opleidingsinstituut vervalt het recht op vervolgerkenning en dient elke opleiding beschouwd te worden als een nieuwe te erkennen opleiding. Hier gelden de voorwaarden van een nieuwe aanvraag.

Art 30:
Indien meer dan een opleider uit de lijst erkende opleiders van de oude opleiding de overstap naar een nieuwe opleiding niet kan of wil maken dient elke aanvraag tot vervolg erkenning opgevat te worden als een nieuw te erkennen opleiding en gelden de voorwaarden van een nieuwe aanvraag.

Art 31:
Indien een opleiding bij eenzelfde instituut verder gezet wordt en indien het quotum van vereiste en BVRGS erkende opleideruren behaald wordt na het vertrek van een opleider, dient enkel dit worden aangetoond om een vervolgerkenning te krijgen.